Speelveldje

 

Je kent ze wel: de speelveldjes. Stukjes groene plekken in een stad of dorp bezaaid met speeltoestellen. Stukjes plek voor de kinderen. Een no-go zone voor volwassenen tenzij je een ouder bent, dan word je gedoogd toegestaan.

                Bij mijn vriendin hebben ze ook van deze speelveldjes. Bij een kom ik wel eens langs met het uitlaten van mijn hond. Deze ligt op de zogenaamde moestuinen-route. Dat houdt in: de woonwijk, het speelveld, de spoorovergang, een stukje weiland, de moestuinen en nog meer weiland.

                Nu hebben ze bij dit speelveld een bord staan, wat ik, vanaf de eerste dag dat ik het zag, toejuich: ‘Verboden voor jongeren ouder dan 14 jaar en voor eenieder na 22.00’. Dit staat zo letterlijk op het bord. Een goede zaak.

Het is algemeen bekend dat jongeren ergens vanaf hun twaalfde een langdurige kortsluiting krijgen in hun hersens en omstreken. Dit duurt een aantal jaar en ebt dan langzaam weer weg. In de volksmond noemen we dit ook wel pubertijd. Bij sommigen is het van lichte aard, maar over het algemeen kunnen we stellen dat ouders en scholen vaak op de proef gesteld worden. Positief en negatief.

                Dat bordje op het speelveld zou in elk geval voorkomen dat er scooters met bij behorende hangjeugd de kinderen van de glijbaan af zou jagen en dat de speeltuin vrij zal blijven van peuken, bier en andere rotzooi.

                Toch verontrustte me het een en ander. Ik liep op een dag met de hond langs het veld en zag daar een aantal tieners. Zo tussen de tien en veertien schat ik in. Niks vreemd. Dat mocht immers. Maar het verontrustte mezelf hoe snel ik verviel in stereotypering. Zo zag ik vooral de jongens heel erg hun best doen om een identiteit aan te meten. Fase een van de pubertijd: ik moet ergens bij horen, de individu in mij is niet sterk genoeg tegen een groep. Niks mis mee op zich. Maar als je dan ziet waar ze mee vergeleken willen worden… Tja… Er liep een groepje te voetballen bestaande uit verschillende culturen. Allemaal met een looppasje van een gemiddelde rapper. Een te grote jas met daarop de beroemde stoffen muts (hood) die uiteraard gedragen moest worden. En daaronder nog een pet. Verder een iets te grote broek met iets te dure gympen en als finishing touch: de dure telefoon met bijhorende oordopjes. Allemaal, en ik lieg hier geen woord van, probeerden ze krampachtig een accentje op te zetten. Ik houdt het op Antilliaans en/of Marokkaans.

                Plofkrakers in opleiding, schoot door mijn gedachten. Ik schrok dat ik dit dacht. Was ik dat met deze flinke vooroordeel? Nu vond ik het ook niet helemaal mijn schuld, want deze tieners deden wel stinkend hun best om zo getto-mogelijk over te komen. Inclusief lawaai, rotzooi en grote mond. Maar toch. Thuis zouden ze nog wel netjes zijn. Toch?

                Gelukkig (hier schrok ik ook van), zag ik ook jongens in van die driekwart blokbroeken en polootje. Het type hockey of golf zeg maar. Hup daar ging ik weer. Wederom een vooroordeel. Ditmaal een positieve. Maar toch. Niks niet beter.

                Verder wandelend met mijn hond liet het mij niet los wat ik had gezien en hoe ik er over dacht. Het eerste wat ik dacht was dat hopelijk de kinderen van mijn vriendin en mezelf een ander voorbeeld zouden nemen op hun zoektocht naar hun identiteit. Een rocker of een sporter. Iets. Alles behalve het vereren van een iets wat stoer lijkt, maar eigenlijk diep triest is. Veel invloed heb je er denk ik als ouder toch niet op. Je hoopt maar dat ze niveau genoeg hebben dat ze op een school terecht komen waar weinig van die mutjes (wannabe gangsters) zitten. En hup! Wéér een vooroordeel van deze schrijver. Wederom schrok ik van mezelf. In feite was ik net zo erg als die jochies. Alleen mat ik me geen identiteit aan, maar een oordeel over mensen die ik niet goed genoeg kende om te veroordelen. Ik nam me voor alles maar te vergeten. Het waren ook niet mijn zaken.

                Teruglopend met mijn hond kwam ik langs het zelfde speelveld. Bewust onbewust ging ik wat langzamer lopen om eens wat gesprekken op te vangen. Ik heb hieronder wat flarden uitspraken gezet van wat ik gehoord heb. Twee dingen wil ik er bij vermelden: Er is geen woord verzonnen door mij en dit kwam van alle soorten tieners en jonger die er rondliepen:

‘Ga eens van mijn kankerschoenen af!’

‘Ah joh, kankerlul, rot op.’

‘Houd je kankerbek! Ik ben niet verliefd op die trol.’

‘Kanker eens op kleine dwerg! Je hoort er niet bij!’

‘Schop die kankerbal eens naar mij, klootzak!’

                Ik werd er stil van. Het woordje kanker zaaide zich met eenvoud uit over het hele speelveld. Al was het de kwaal zelf. Ik checkte het bordje. Het stond er echt. Alles wat hier rondliep was jonger dan veertien. Wat moest ik doen? Ik borrelde van woede van binnen, maar was ook te laf om mijn mond los te trekken. Om op te treden.

                ‘Hé! Heeft een van jullie amoeben wel een idee wat het woordje kanker betekend?’

                Ik dacht het, maar durfde het niet te zeggen. Had ook nog waarschijnlijk het woord amoeben moeten uitleggen.

Zowel de mutsjes als de blokjes namen met kinderlijke eenvoud dit woord in de mond. In het bijzijn van kinderen die het vrolijk na-papagaaien. Die waarschijnlijk thuiskomen, het woord roepen en dan een draai om hun oren krijgen.

                Ik herinner me vijf jaar geleden een zestienjarig meisje Richelle dat een actie op touw zette: ‘Kanker verziekt je taal.’ Een tiener die het zover kreeg dat scholen en clubs meededen. Het lukte haar om jongeren en volwassenen bewust te laten worden hoe zeer dat ene woordje kan doen. De strijd tegen het scheldwoord liep voortvarend, maar de strijd tegen de ziekte zelf was een ongelijke. Ze overleed in november 2009.

                Gelukkig hebben de mensen om haar heen de strijd tegen dit scheldwoord opgepakt en tot de dag van vandaag loopt deze strijd.

Richelle, een zestien jarig meisje. Ze had niet op het speelveldje gemogen volgens het bord, maar na wat ik hoorde van de jeugd jonger dan haar die dag, wenste ik dat het hele speelveld vol met Richelles had gestaan. Het kan me niet schelen welke identiteit je graag wilt aannemen, blok, muts, leren jack, emo, maar het kan me wel schelen welk woordenschat je aan neemt of aan laat leren.

                Denk na hoe sneu het eigenlijk is als je zoveel onwetendheid uitspuit. Kijk rond in je familie, overal steekt deze nare ziekte de kop op. Je hoeft dit niet te roepen om bij een groep te horen. Wil je dan toch zo nodig bij een echt stoere groep horen, kijk dan eens op de website van www.kankerverziektjetaal.nl.

                Toch iets met mijn schouders gebogen liep ik weemoedig terug naar huis. Ik was van mijn vooroordelen af. Maar eigenlijk had ik die liever gehad, dan dat nare gevoel in mijn maag wat de hele groep in het algemeen veroorzaakt had.

Bord bij het Speelveldje
Bord bij het Speelveldje

Reacties

  1. Roland

    Ziektes en geslachtsdelen doen het nu eenmaal goed bij de Bond tegen vloeken.
    Ik kan me goed inleven in het verhaal, complimenten voor de schrijver. Ga zo door. Al blijft wel een negatief, misschien wel realistisch smaakje van de gleidende schaal van de samenleving achter. Of is het toch het cliché dat vroeger alles beter was.

  2. Marleen

    Mooi geschreven, vanuit je hart en dat voel je ook! Dit soort dingen vallen veel mensen op al blijft het daar wel vaak bij. Dat je hierover schrijft maakt dat het blijft hangen. Samen een vuist maken tegen dit gedrag kan blijkbaar wel. Zal het de leeftijd zijn? Het bij de groep willen horen of de opvoeding? Ikzelf krimp altijd ineen als iemand iets zegt als: “die spoort niet” of “doe niet zo spastisch”, kwetsend voor velen maar degene die het zegt denkt er helemaal niet bij na. Moet je dan toch eerst iets ergs meemaken voordat je je ‘normaal’ kunt gedragen zonder anderen pijn te doen?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.